Vertaling Bijbel, Kanttekeningen SV, [], Maar ik ben heden [76]teder, en [77]gezalfd ten koning, en deze mannen, de zonen van Zeruja, zijn [78]harder dan ik; [79]de HEERE zal den boosdoener vergelden naar zijn boosheid. 76. Dat is, ik ben nog gering van macht. Een gelijkenis van een jong kind genomen. 77. Dat is, ik ben nog zwak en jong in mijn koninkrijk. Ik ben wel van Samuel gezalfd tot een koning over gans Israel, maar heb nog inderdaad geen stam onder mij dan Juda alleen. 78. Dat is, machtiger en vaster, dan dat ik hen zou durven of kunnen naar behoren straffen, vermits het groot aanzien, dat zij bij het krijgsvolk hebben. Aldus schijnt David [die zoveel proeven van Gods genadigen bijstand had] de politieke consideratien en menselijke vrees al te veel toegegeven te hebben, uitstellende de straf tot bekwamer gelegenheid, die hij nochtans bij zijn leven niet heeft gevonden of waargenomen, bevelende eindelijk de wraak zijnen zoon Salomo; 1 Kon.2:5. 79. Dewijl het mij aan de macht nu ontbreekt, zo zal de Almachtige God hem straffen, of mij de macht nog verlenen, dat ik het doe of doe doen. Zie het begin hiervan onder, hfdst.19 vs.13, het vervolg 1 Kon.2:5,6, en de volle uitvoering 1 Kon.2:34.